De rol van silica in T-cel activatie

kapot implantaat

Aanwijzingen voor risico’s van silica in siliconen borstimplantaten

Dit hoofdstuk onderzoekt het Institute of Medicine (IOM) uit 1999 over siliconen borstimplantaten en de mogelijke activatie van T-cellen, witte bloedcellen die cruciaal zijn voor het immuunsysteem. Activatie van T-cellen door stoffen zoals pyrogene amorfe silica – een bestanddeel van implantaten – kan ontstekingen, kapselvorming (fibrose) en mogelijk auto-immuunachtige reacties veroorzaken. Hoewel het IOM-rapport studies aanhaalt die geen overtuigend bewijs vonden voor T-celactivatie door siliconen of silica, bagatelliseert het cruciale signalen, zoals de toxiciteit van silica voor macrofagen. Wij tonen aan hoe deze aanwijzingen werden genegeerd.

Punt 1: Het IOM negeert de specifieke risico’s van pyrogene amorfe silica

Het IOM spreekt in algemene termen over “silica” zonder onderscheid te maken tussen kristallijn silica (zoals in kwarts) en pyrogene amorfe silica – de vorm die in borstimplantaten zit (21-27% van de buitenste laag, envelop van de borstimplantaten). Dit is een grote tekortkoming, want pyrogene amorfe silica heeft unieke eigenschappen: het bestaat uit nanodeeltjes die bij degradatie van siliconen zeer reactief worden en ontstekingen kunnen veroorzaken. Het IOM stelt dat er “geen bewijs is dat vrouwen via implantaten worden blootgesteld aan silica”, maar dit klopt niet en wordt pijnlijk ontkracht door de foto (bovenaan) van een siliconen borstimplantaat, uiteengevallen tot een blubbermassa.

Punt 2: Selectieve en bevooroordeelde kritiek van het IOM

Het IOM bekritiseert studies zoals Ojo-Amaize (1994) en Smalley (1995a, 1995b) vanwege methodologische problemen, zoals inconsistente controlegroepen en niet-reproduceerbare resultaten. Hoewel sommige kritiek terecht is, past dit in een patroon: het IOM wees systematisch studies af die risico’s aantoonden, terwijl studies die geen risico vonden (vaak met belangenverstrengelingen) wél werden geaccepteerd. Een onafhankelijke test van Young (1996b) toonde bijvoorbeeld inconsistente resultaten, maar dit betekent niet dat silica geen T-cel activatie veroorzaakt – het betekent dat er beter onderzoek nodig is. Het IOM had dit moeten aanmoedigen, maar schreef deze studies volledig af. Bovendien erkent het IOM dat silica macrofagen activeert – cellen die ontstekingen veroorzaken – maar doet dit af als irrelevant, zonder de specifieke effecten van pyrogene silica te onderzoeken. Dit is een gemiste kans, want macrofagen kunnen T-cellen activeren, zoals Shanklin en Smalley (1998) aantoonden

Punt 3: Klachten van vrouwen komen overeen met silica-effecten

Smalley et al. (1995b) vonden dat 91,3% van de vrouwen met implantaten en gezondheidsklachten een verhoogde T-cel respons op silica had. Dit sluit aan bij onze hypothese dat pyrogene amorfe silica immuunreacties veroorzaakt. Het IOM doet deze bevinding af als niet-specifiek, maar negeert dat dit precies is wat je zou verwachten van blootstelling aan pyrogene silica. Shanklin en Smalley (1998) toonden aan dat silica T-cel reacties veroorzaakt, wat past bij de ervaringen van vrouwen.

Punt 4: Het IOM negeert bredere aanwijzingen van immuunreacties

Studies zoals Ellis et al. (1997b) vonden dat vrouwen met implantaten verhoogde T-cel reacties hadden op bindweefselcomponenten, zoals collageen, wat wijst op een auto-immuunreactie. Hoewel Ellis geen directe respons op silica vond, kan dit indirect verband houden: silica activeert macrofagen, wat T-cellen kan stimuleren. Katzin et al. (1996) vonden activatiemarkers op T-cellen in borstweefsel van vrouwen met implantaten, wat wijst op een lokale immuunrespons. Het IOM doet deze bevindingen af als niet-significant, maar ze ondersteunen ons punt dat implantaten immuunreacties veroorzaken, mogelijk via silica. Het IOM richt zich te eng op de vraag of silica een “duidelijk antigeen” is, terwijl indirecte mechanismen ook relevant zijn.

Punt 5: Gebrek aan langetermijnonderzoek

Het IOM erkent dat er meer onderzoek nodig is door de problemen van de studies te benadrukken, maar wijst de risico’s van silica volledig af in plaats van verder onderzoek aan te moedigen. Dit past bij onze kritiek dat er een schokkend gebrek aan onderzoek is naar pyrogene silica: van de 12.204 studies over borstimplantaten op PubMed gaan er slechts 2 over pyrogene silica. Studies zoals Ciapetti et al. (1995), die een verhoogde T-cel respons vonden op siliconengel, werden door het IOM afgewezen vanwege methodologische problemen. Dit onderstreept ons punt dat er te weinig serieus onderzoek is gedaan.

Punt 6: Dierstudies en vertraagde overgevoeligheid

Studies zoals Narini et al. (1995) en Kossovsky et al. (1998) onderzochten immuunreacties in dieren, maar vonden geen specifieke respons op siliconen. Het IOM gebruikt dit om te concluderen dat siliconen geen T-cel antigenen zijn. Echter, deze studies gebruikten siliconengel, niet pyrogene amorfe silica, wat ons centrale punt is. Dit maakt de conclusies van het IOM irrelevant voor de risico’s van silica. Brantley et al. (1990) en Klykken et al. (1991) vonden ook geen immuunrespons in dieren, maar onderzochten silica niet specifiek, wat ons punt versterkt dat het IOM deze risico’s over het hoofd zag.

Belangrijke bevindingen van Shanklin en Smalley

Shanklin en Smalley hebben in meerdere studies de risico’s van silica in siliconenimplantaten aangetoond. Hieronder enkele cruciale citaten uit Immunology of Silicones (vertaald naar het Nederlands):

  • De rol van silica in ontstekingen: “Vanwege de aanwezigheid van pyrogene silica in de elastomeer is het relevant om de immunologie van SiO2 (silica) te bespreken. Het is al jaren bekend dat bepaalde vormen van silica sterk fibrose veroorzaken. Dit start een proces waarbij macrofagen de silica-deeltjes opnemen en stoffen afscheiden die littekenweefsel aanmaken, zoals TNF-α en TGF-β. Componenten van de elastomeer shell kunnen zo een ontstekingsreactie veroorzaken via macrofagen.”
  • Aanwezigheid van silica in weefsels: “Het andere belangrijke vreemde materiaal in weefsels rondom implantaten is silica. Een beperking is dat polarisatiemicroscopie alleen kristallijn silica detecteert. In onze monsters vonden we silica in 76,2% en 86,7% van de gevallen, iets minder vaak dan siliconen. Er is bewijs dat amorfe en pyrogene amorfe silica even reactief zijn als kristallijn silica. Het bewijs voor de rol van silica komt vooral uit T-cel reactiviteit, wat gevoeliger is dan microscopische methoden. We hebben een methode nodig om de totale hoeveelheid silica in het kapsel te meten. Ongeveer 26% van de monsters had een minder dik kapsel, en sommige hadden meer mineralisatie (15,7%), wat wijst op afzetting van stoffen zoals calcium – een verklaring voor de ‘steenachtige’ kapsels die sommige vrouwen ervaren. Silica is een bekende veroorzaker van fibrose, vergelijkbaar met longziekten zoals silicose.”
  • T-cel activiteit en immuunreacties: “Een belangrijk aspect van immuunreacties op siliconenimplantaten betreft T-cellen. Silica is mogelijk een veroorzaker, zoals Shanklin et al. aantoonden: ze vonden silica in kapsels en toonden aan dat bloedcellen van vrouwen met implantaten overgevoelig reageren op silica. Andere studies, zoals die van O’Hanlon et al., vonden lokale immuunreacties in kapsels, en Young et al. vonden een verband met bepaalde immuunprofielen (HLA-DR53) bij vrouwen met klachten.”

Disclaimer:
De informatie op deze website is bedoeld voor informatieve doeleinden en is gebaseerd op zorgvuldig verzameld wetenschappelijk onderzoek. De besproken onderwerpen en hypothesen zijn nog niet algemeen erkend binnen de medische gemeenschap. Wij zijn geen artsen en geven geen medisch of juridisch advies. Er kunnen geen rechten worden ontleend aan de inhoud van deze website. Stichting SVS aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele gevolgen, schade, klachten of juridische procedures voortvloeiend uit het gebruik van deze informatie.

NederlandsnlNederlandsNederlands